Fotosynthese
Fotosynthese ofwel assimilatie
Een proces waarbij lichtenergie wordt gebruikt om koolstofdioxide om te zetten in (zuurstof en) koolhydraten, zoals glucose. De glucose wordt omgezet in cellulose en zetmeel.
Planten gebruiken hierbij ook water.
Water wordt opgenomen door de wortels. De zuurstof en kooldioxide worden via huidmondjes in het blad uitgewisseld.
De benodigde lichtenergie voor de fotosynthese wordt opgevangen met chlorofyl, aanwezig in de bladgroenkorrels (geeft planten hun groene kleur).
De plant haalt adem (respiratie). Hierbij worden suikers verbruikt en komt er energie vrij om te blijven leven (onderhoudsademhaling) en te groeien (groeiademhaling). Dit is het omgekeerde van fotosynthese. Overdag is de fotosynthese groter dan de ademhaling en neemt de plant CO2 op, ’s nachts is er geen fotosynthese en geeft de plant CO2 af.
De snelheid van de processen stijgt met de temperatuur. Als er veel fotosynthese is (veel licht en veel CO2) dan is er een hogere temperatuur nodig om de suikers te verwerken. Hiermee stijgt ook de ademhaling. (Bij een te hoge T gaan er suikers verloren aan de ademhaling, niet efficiënt).
De plant transpireert ook (passief proces, kost geen energie vanuit de plant maar de energie komt vanuit de zon) door het verschil in dampdruk in de huidmondjes en de omringende lucht.
Planten nemen zouten (meststoffen) op uit de bodem. Die zouten zitten opgelost in water, er moet veel water opgenomen en om voldoende meststoffen binnen te krijgen en het overtollige water wordt verdampt via kleine openingen in het blad.
Het verdampen hiervan kost veel energie, deze wordt onttrokken aan de omgeving waardoor de temperatuur daalt. Dit wordt adiabatische koeling genoemd; de hoeveelheid energie in de lucht blijft gelijk, er vindt alleen een verschuiving plaats van voelbare warmte (temperatuur) naar latente warmte (luchtvochtigheid).