CO2
Een hogere CO2 concentratie icm met voldoende licht zorgt voor meer plantmassa, deels vertaald naar het oogstbare gedeelte van de plant; meer productie.
In buitenlucht ca. 380 ppm. Een verdubbeling van de concentratie CO2 (700 ppm) zal leiden tot een toename van de productie van ca. 125%.
Een vuistregel hierbij; X = (1000/CO2)2 x 1,5
X is dan de productieverhoging per 100 ppm CO2 verhoging (340 ppm is 100%)
Bij 350 ppm verhoging; X = (1000/350)2 x 1,5 = 12,2% per 100 dus 143%
De kwaliteit van het vruchtgroentegewas verandert niet bij een hogere CO2 dosering, bij sierteelten worden de takken en bladeren steviger.
De verdamping (en dus ook het watertransport door de plant) wordt iets verlaagt.
Bij een onvolledige verbranding (te weinig luchttoevoer) ontstaan onverbrande koolwaterstoffen zoals ethyleen (schadelijk voor de plant) of koolmonoxide (gevaarlijk voor de mens).
CO wordt samen met ethyleen gevormd maar is veel makkelijker te meten daarom wordt er vaak een CO meter gebruikt. Bij een CO gehalte boven de 30 ppm kan het ethyleen gehalte schadelijk zijn.
Bij verbranding ontstaan ook stikstofoxiden (NOx).
De doseerwaarde van CO2 (hoeveel m3 gas per uur per ha)
Glastuinbouw; 40 – 80 (met warmtebuffer 80 – 120)
Bloemteelt; 40 – 60 (met warmtebuffer 40 – 80)
Een CO2 installatie bestaat uit een leidingstelsel van pvc buizen die de rookgassen van de ketel naar de CO2 darmen voeren.
De rookgassen worden met een ventilator het leidingstelsel ingeblazen.
De temperatuur van de CO2 is in de leidingen max. 60 graden. Bij rookgascondensor is dit het geval. Als er geen rookgascondensator gebruikt wordt zijn de rookgassen vaak te heet (60 – 180 graden) en moeten ze eerst worden afgekoeld door bijmenging met buitenlucht. Hierdoor is ook een ventilator met een grotere capaciteit nodig, er moet immers meer lucht verplaatst worden om een bepaalde CO2 waarde te halen.
Transportleidingen en verdeelleidingen (max. stroomsnelheid 10m/s) die de CO2 via aftakkingen (32 of 40 mm) de darmen invoeren.
De CO2 darmen zijn plastic slurven met een diameter van 41 of 60mm.
In de darmen zitten gaatjes. het aantal gaatjes bepaald de weerstand die de doseergassen ondervinden. Er bouwt zich een druk op; de darmdruk (standaard 70 mmwk).
Hoe meer gaatjes hoe meer CO2 wordt afgegeven bij gelijke darmdruk dus hoe de hoeveelheid doseergassen, hoe meer gaatjes.
Het aantal gaatjes in de lengterichting is de prikafstand; standaard 4 gaatjes van 0,8 mm.
In de darmen zal drukverlies (verschil tussen begin en eind) optreden. In het begin is de afgifte hoger dan aan het eind, wordt dit meer dan 20% dan zijn maatregelen nodig; een grotere diameter darm of een kleinere darmafstand.
Bij een darmafstand van 3,2 m en een diameter van 41 / 60 mm is de maximale lengte 40 / 75 m.
Bij een darmafstand van 1,6 m en een diameter van 41 / 60 mm is de maximale lengte 60 / 120 m.
Om ervoor te zorgen dat de druk in de verdeelleidingen overal even groot is worden smoorplaatjes gebruikt.
Condensatie
Doordat de CO2 gassen een hogere temperatuur hebben dan de kaslucht zullen ze afkoelen en mogelijk condenseren. Om problemen hiermee te voorkomen moet gezorgd worden dat er condens afvoerpunten in het leidingstelsel worden aangebracht, de leidingen onder afschot (min. 1 mm/m1) liggen en moet ervoor gezorgd worden dat de leidingen niet kunnen verzakken.
Dit kan gedaan worden met een zwanenhals zodat er geen lekverlies (van CO2) optreedt.
Een condens afvoer zit in principe om de 25 m en aan het einde van de transportleiding.