WKO
Warmte-koude opslag.
Energie (warmte) wordt opgeslagen in de bodem in watervoerende lagen (of ondergrondse buffers). In de zomer wordt het koude grondwater gebruikt om gebouwen te koelen, het opgewarmde water stopt men terug om in de winter te gebruiken om gebouwen te verwarmen. Koelen kan direct, voor (bij) verwarming maakt men gebruik van een warmtepomp.
Er zijn open en gesloten systemen.
Bij de open systemen wordt in het grondwatersysteem het water rechtstreeks in een watervoerende laag gepompt, op een diepte van ca. 25 – 250 meter, afhankelijk van waar de watervoerende laag zit.
Dit kan met een doubletsysteem (twee putten op ca. 100 meter afstand van elkaar) of met een enkele put waarbij de koude en warmte boven elkaar worden opgeslagen (wel goedkoper maar minder betrouwbaar).
Bij de gesloten systeem wordt een buizenstelsel met een anti-vriesmiddel (glycoloplossing) in de grond geplaatst. De bodemwarmte/koude wordt door geleiding afgegeven aan het buizenstelsel. Dit kan zowel horizontaal als verticaal.
Werking
In de zomer wordt koud water (ca. 7 graden) uit de koude bron in de bodem gehaald en naar een warmtewisselaar gebracht. Het grondwatersysteem warmt hiermee tot ca. 15 graden op, dit water wordt in de grond opgeslagen in de warmtebron.
De koude uit het grondwatersysteem wordt in de warmtewisselaar overgedragen op het gebouwsysteem.
Met deze koude koelt het gebouwsysteem het warme retourwater (ca. 22 graden) in de warmtewisselaar tot ca. 17 graden, hiermee wordt het gebouw gekoeld.
In de winter draait het systeem om, het grondwatersysteem stuurt het water van 15 graden uit de warme bron naar de warmtewisselaar, hier koelt het af tot ca. 7 graden en dit water gaat naar de koude bron. De warmte uit de warmtewisselaar wordt gebruikt om het retourwater een aantal graden op te warmen (tot ca 15 graden). Een ketel of warmtepomp brengt het gebouwsysteem vervolgens naar de gewenste temperatuur (ca. 40 graden bij een lage temperatuursverwarming).
http://www.youtube.com/watch?v=uk7xI77AUvk